FYI.

This story is over 5 years old.

Psychologie

Waarom zijn poppen eigenlijk zo vreselijk eng?

We vroegen psychologen naar het doodenge grijze gebied tussen een mens en een ding.

De eerste keer dat ik doodsbang was voor een pop, was toen ik een aflevering van The Twilight Zone keek. Haar naam was Talky Tina, en ze had haar vlechtjes in een strikje. Ze vermoordde de stiefvader van haar eigenaar. Achteraf gezien ben ik mijn ouders dankbaar dat ze me vooral met beren hadden laten spelen, en niet met van die bloeddorstige imitaties van kleine kinderen.

Talloze televisieseries en films hebben een soortgelijke premisse: een pop is eng. Hoe menselijker ze lijken — bewegende glazen ogen, realistisch haar en een rode blos op de wangen — hoe erger.

Advertentie

Maar waarom eigenlijk? Volgens Thalia Wheatley, cognitief neurowetenschapper aan Dartmouth University, heeft onze angst voor poppen te maken met de manier waarop onze hersenen gezichten herkennen en aandacht geven. Ze gebruikt poppen om onderzoek te doen naar een eenvoudige vaardigheid die we allemaal hebben, maar nog altijd een sluimerend mysterie in de neurowetenschappen is: hoe maken we het onderscheid tussen een mens en een nep-mens?

Al sinds onze geboorte letten we goed op gezichten, zegt ze. Uit onderzoek blijkt dat pasgeborenen meer aandacht hebben voor echte gezichten dan gezichten waarvan bepaalde kenmerken expres vervormd zijn. Er is ook vastgesteld dat hersenen in slechts 170 milliseconden op gezichten reageren. Daarbij zijn de hersenen niet heel kieskeurig; twee cirkels en een kromme lijn kunnen al genoeg zijn om dezelfde respons op te wekken als een menselijk gezicht. En dus zien we ook gezichten in levenloze objecten als een stopcontact, of een dubbele punt met een haakje :).

Natuurlijk zijn we wel enigszins in staat om te kunnen zien wanneer een gezicht echt van een mens is. “Er moet een manier zijn waarop we menselijke gezichten herkennen,” schreef Wheatley in een paper. “Anders zouden we ook wolken, auto’s en huizen als levende wezens beschouwen.” Gezichten worden pas menselijk wanneer we weten dat er een geest achter schuilgaat. Zoals misschien wel bij griezelige poppen.

Advertentie

In 2010 liet Wheatley haar studenten een reeks foto’s zien van een pop die langzamerhand transformeerde in een menselijke baby, inclusief alle tussenfases. “De vraag was waar de grens tussen mens en pop precies lag, en of daar consensus over was.”

Men bleek het er redelijk over eens te zijn dat die grens net iets over de helft lag: ze vonden dat de pop ‘echt’ was op zo’n 66 procent. “Hetzelfde punt werd aangewezen toen we vroegen of het gezicht een geest had, zelfstandig kon nadenken of pijn kon voelen,” zegt ze. “Dat wijst erop dat het herkennen van leven in een gezicht, op hetzelfde neerkomt als herkennen wanneer het gezicht over een bewustzijn beschikt.” Toen Whealthy de deelnemers vroeg om hun keuze toe te lichten, zei een dat de pop “naar hem begon terug te kijken.”

In een vervolgonderzoek gebruikte Wheatley elektro-encefalografie om te onderzoeken hoe mensen in hun hersenen reageren op poppengezichten, mensengezichten, en de wijzerplaat van een klok. Ze ontdekte dat er twee fases zijn in het waarnemen van gezichten. De eerste wisten we al: het detecteren van een gezichtsvorm, dat razendsnel plaatsvindt. De tweede stap bestaat uit een langer proces, waarbij ons brein probeert te bepalen of er sprake is van een mentaal bewustzijn. Als het brein beslist dat dit zo is, dan blijft je aandacht bij het gezicht. Als je brein dat niet denkt, dan neemt de aandacht weer af.

Dat de eerste fase zo snel verloopt, komt volgens Wheatly doordat we van oudsher proberen om mogelijke gevaren op tijd te herkennen. Bij de tweede ben je vooral aan het kijken of er sprake is van een echt persoon, en of je daarmee contact kunt maken. Bij poppen probeert je brein dus in alle macht om een teken van leven te vinden, maar dat lukt natuurlijk niet. Wel krijgen je hersenen allemaal verwarrende signalen binnen, zoals bewegende ogen of een pratende mond. Die signalen vertellen je hersens onterecht dat er wel degelijk iets leeft.

Advertentie

Hoe meer iets op een mens lijkt, hoe meer vertrouwd we ermee zijn. Althans, tot op zekere hoogte. Want op het moment dat iets nét geen mens is, vinden we het opeens weer doodeng. Dat patroon wordt ook wel de uncanny valley genoemd, of ‘griezelvallei’ in het Nederlands. Een “dip in de emotionele reactie die plaatsvindt wanneer we een entiteit tegenkomen die bijna, maar net niet helemaal menselijk is,” in de woorden van psycholoog en griezelvallei-onderzoeker Stephanie Lay in The Conversation. Deze theorie, die dateert uit 1970 en afkomstig is van de Japanse roboticaprofessor Masahiro Mori, wordt vaak aangehaald als reden waarom het zo lastig zal zijn om mensachtige robots in onze samenleving te integreren.

Het onderzoek van Lay laat zien dat we ons ongemakkelijk voelen wanneer we een menselijke uitdrukking zien bij poppen, avatars of robots. "Vooral de gezichten waarbij de uitdrukking in de mond en de ogen niet overeenkomen levert veel onbehagen op,” zegt ze. "Bijvoorbeeld als je een blije, lachende mond ziet met boze of bange ogen.”

Ook Angela Tinwell doet onderzoek naar de griezelvallei. Haar interesse begon toen ze haar studenten zag worstelen met het maken van driedimensionale virtuele personages in videogames – zelf is ze universitair hoofddocent aan de School of Games van de Universiteit van Bolton. Ook zij stelde vast dat inconsistenties in blikken, gezichtsuitdrukkingen of lichaamstaal eerder griezelig dan realistisch zijn.

Advertentie

Volgens Wheatley blijft het nog wel de vraag, wanneer deze processen precies zouden kunnen opspelen. Kleine kinderen lijken niet zo snel afgeschrikt te worden door poppen als volwassenen, wat misschien vooral komt doordat ze er niet zo bij stilstaan dat andere mensen (en objecten) een mentaal bewustzijn hebben. Voor zover bekend kan het patroon van de griezelvallei al vanaf je negende levensjaar opspelen, maar wellicht ook eerder.

Het doel van dit soort onderzoeken is om meer inzicht te krijgen in de manier waarop we naar elkaar kijken. Nadat Wheatly’s werk gepubliceerd was, gebruikte neurowetenschapper Jay Van Bavel een soortgelijke morphing-techniek om erachter te komen welke rol sociale factoren spelen bij het beoordelen van een gezicht – en vooral: of er een bewustzijn achter schuilging. Dat bleek sneller het geval te zijn bij gezichten die tot je eigen groep behoren. Toen American football-supporters bijvoorbeeld moesten beoordelen in hoeverre ze spelers ‘menselijk’ vonden, lukte dat vooral bij het team waarvan ze zelf fan waren.

Het lab van Van Bavel onderzoekt momenteel in hoeverre dit effect een rol speelt in het dagelijks leven. Zo onderzoekt men bijvoorbeeld of medische specialisten het bij iedere huidskleur even makkelijk vinden om uitingen van pijn te herkennen, om erachter te komen of er raciale ongelijkheden bestaan bij pijnmanagement.

“Dit zou van invloed kunnen zijn op hoe we naar mensen uit andere groepen kijken,” zegt Van Bavel. “Omdat we hun menselijkheid minder zien. Door de geschiedenis heen zijn verschillende groepen mensen als minder menswaardig beschouwd. Bij de meeste genocides, van Nazi-Duitsland tot Rwanda, werden minderheidsgroepen vergeleken met ongedierte. Daarmee gaven mensen zichzelf een vrijbrief om vreselijke wreedheden te plegen.”

Onze poppen, videogames en robots worden steeds realistischer. Betekent dat ook dat de griezelvallei een keer zou kunnen verdwijnen? En zou dat invloed kunnen hebben op de mate waarin we andere mensen als menselijk beschouwen? Volgens Tinwell valt dat wel mee. "Ik denk dat onze hersenen de virtuele technologie, poppen en animatie altijd een stap voor zullen blijven," zegt ze.

Lay sluit zich daarbij aan, al denkt hij wel dat we robots misschien minder eng gaan vinden. Ze heeft althans het idee dat haar eigen drempel van griezeligheid verlaagd is, sinds ze zich bezighoudt met het onderzoeken van griezeligheid. "Ik denk dat we eraan gewend zullen raken," zegt ze.

En hoe zit het met poppen? Zullen er in de nabije toekomst – waarin er uiteraard geen caissières achter de kassa van de supermarkt staan, maar robots – nog wel enge films met poppen worden gemaakt? Lay zou niet weten waarom niet. “Ik denk dat we hooguit wat toleranter worden voor androids. De verschillen met poppen zijn subtieler, omdat het echt representaties zijn van menselijke baby’s.”

Bovendien vinden we enge poppen ondertussen ook gewoon leuk, benadrukt Wheatley. We bezoeken enge horrorfilms immers ook niet voor niks. “We houden er nu eenmaal van om onszelf af en toe voor de gek te houden,” zegt ze. “Als het veilig is tenminste. We maken onszelf graag wijs dat Chuckie echt bestaat. Totdat er natuurlijk écht een keer een pop met een mes in zijn hand je huis komt binnenwandelen. Dan lach je wel anders.”